Na de opstand van Bar Kokhba zag Judea aanzienlijke demografische veranderingen. Heidense bevolkingsgroepen uit Syrië, [Fenicië] en Arabië vestigden zich op het platteland, terwijl Aelia Capitolina en andere administratieve centra werden bewoond door Romeinse veteranen en kolonisten uit de westelijke delen van het rijk. [114]
De Romeinen stonden een rabbijnse patriarch, de ‘Nasi’, uit het Huis van Hillel, toe om de Joodse gemeenschap te vertegenwoordigen. Judah ha-Nasi, een opmerkelijke Nasi, stelde de Misjna samen en legde de nadruk op onderwijs, waardoor sommige ongeletterde Joden zich onbedoeld tot het christendom bekeerden. [115] De joodse seminaries in Shefaram en Bet Shearim gingen door met de wetenschap, en de beste geleerden sloten zich aan bij het Sanhedrin, aanvankelijk in Sepphoris, daarna in Tiberias. [116] Talrijke synagogen uit deze periode in Galilea [117] en de begraafplaats van leiders van het Sanhedrin in Beit She'arim [118] benadrukken de continuïteit van het joodse religieuze leven.
In de 3e eeuw zorgden zware Romeinse belastingen en een economische crisis voor verdere Joodse migratie naar het meer tolerante Sassanidenrijk, waar Joodse gemeenschappen en Talmoedische academies floreerden. [119] De 4e eeuw kende belangrijke ontwikkelingen onder keizer Constantijn. Hij maakte van Constantinopel de hoofdstad van het Oost-Romeinse Rijk en legaliseerde het christendom. Zijn moeder, Helena, leidde de bouw van belangrijke christelijke locaties in Jeruzalem. [120] Jeruzalem, hernoemd van Aelia Capitolina, werd een christelijke stad, waarbij het joden verboden werd daar te wonen, maar wel de tempelruïnes mochten bezoeken. [120] Dit tijdperk was ook getuige van een christelijke poging om het heidendom uit te roeien, wat leidde tot de vernietiging van Romeinse tempels. [121] In 351-352 vond de Joodse opstand tegen de Romeinse gouverneur Constantius Gallus plaats in Galilea. [122]