De Wall Street Crash van 1929 markeerde het begin van de wereldwijde Grote Depressie, die Duitsland net zo hard trof als welke natie dan ook. In juli 1931 ging de Darmstätter und Nationalbank – een van de grootste Duitse banken – failliet. Begin 1932 was het aantal werklozen gestegen tot meer dan 6.000.000.
Bovenop de instortende economie kwam er een politieke crisis: de politieke partijen vertegenwoordigd in de Reichstag waren niet in staat een regeringsmeerderheid op te bouwen ondanks het escalerende extremisme van extreemrechts (de nazi’s, NSDAP). In maart 1930 benoemde president Hindenburg Heinrich Brüning tot kanselier, waarbij hij zich op artikel 48 van de grondwet van Weimar beriep, waardoor hij het parlement terzijde kon schuiven. Om zijn pakket bezuinigingsmaatregelen tegen een meerderheid van sociaal-democraten, communisten en de NSDAP (nazi's) door te drukken, maakte Brüning gebruik van nooddecreten en ontbond hij het parlement. In maart en april 1932 werd Hindenburg herkozen bij de Duitse presidentsverkiezingen van 1932.
De nazi-partij was de grootste partij bij de nationale verkiezingen van 1932. Op 31 juli 1932 kreeg ze 37,3% van de stemmen, en bij de verkiezingen van 6 november 1932 kreeg ze minder, maar nog steeds het grootste aandeel, 33,1%, waardoor ze de grootste partij werd. grootste partij in de Reichstag. De communistische KPD werd derde, met 15%. Samen waren de antidemocratische partijen van extreemrechts nu in staat een aanzienlijk deel van de zetels in het parlement te bemachtigen, maar ze stonden in conflict met politiek links en vochten het op straat uit. De nazi's waren vooral succesvol onder protestanten, onder werkloze jonge kiezers, onder de lagere middenklasse in de steden en onder de plattelandsbevolking. Het was het zwakst in katholieke gebieden en in grote steden. Op 30 januari 1933 benoemde president Hindenburg, onder druk van voormalig bondskanselier Franz von Papen en andere conservatieven, Hitler tot kanselier.