De unie tussen Noorwegen en Zweden, officieel het Verenigd Koninkrijk van Zweden en Noorwegen genoemd, duurde van 1814 tot de ontbinding ervan in 1905. Deze periode werd gekenmerkt door zowel samenwerking als toenemende spanningen tussen de twee landen, die elk hun eigen politieke en juridische systemen handhaafden, maar het delen van een monarch en een buitenlands beleid. Verschillende belangrijke gebeurtenissen bepaalden de jaren van de unie en droegen bij tot de uiteindelijke vreedzame ontbinding ervan.
Vorming van de Unie (1814)
De unie begon in de nasleep van de Napoleontische oorlogen toen Denemarken en Noorwegen onder het Verdrag van Kiel (1814) gedwongen werden Noorwegen aan Zweden af te staan. Noorwegen verzette zich echter tegen de voorwaarden van het verdrag. De Noren riepen een vergadering bijeen in Eidsvoll, waar ze zich onafhankelijk verklaarden en op 17 mei 1814 hun eigen grondwet aannamen. Ze kozen prins Christian Frederik van Denemarken tot hun koning, maar dit leidde tot de korte Zweeds-Noorse oorlog. Na een militaire nederlaag ging Noorwegen in augustus 1814 een personele unie met Zweden aan onder de Conventie van Moss. Hierdoor kon Noorwegen zijn grondwet behouden, met kleine wijzigingen om de unie tegemoet te komen. Op 4 november 1814 koos het Noorse parlement (Storting) de Zweedse koning Karel XIII tot koning van Noorwegen, waarmee officieel de unie werd opgericht.
Vroege spanningen in de Unie en de "Embedsmannsstaten" (1814-1840)
Tijdens de eerste decennia van de unie sudderden de spanningen tussen de twee landen onder een oppervlak van relatieve samenwerking. Noorwegen had zijn eigen grondwet, parlement (het Storting) en rechtssysteem, wat een groeiend gevoel van Noorse autonomie en identiteit bevorderde. Het buitenlands beleid en de belangrijkste beslissingen bleven echter in handen van de Zweedse kroon, wat leidde tot wrok in Noorwegen.
In Noorwegen werd de regering gedomineerd door ambtenaren, bekend als de embedsmenn, die optraden als een conservatieve elite die een groot deel van het politieke leven controleerde. In deze periode was er weinig beweging voor volledige onafhankelijkheid, maar Noorwegen bewaakte angstvallig zijn interne autonomie en verzette zich tegen Zweedse pogingen om de macht te centraliseren.
Een belangrijke gebeurtenis in deze periode was de Slag om het Plein in 1829. Op 17 mei 1829 gebruikten de Zweedse autoriteiten geweld om een vreedzame viering van de Noorse grondwet in Christiania (nu Oslo) te verbreken. Deze gebeurtenis deed de spanningen escaleren en werd een verzamelpunt voor het Noorse nationalisme, wat leidde tot een grotere druk op de Zweedse regering om meer politieke vrijheden toe te staan.
Economische groei en politieke hervormingen (jaren 1840 tot 1860)
In het midden van de 19e eeuw groeide in Noorwegen de roep om grotere nationale autonomie, vooral met betrekking tot zijn buitenlands beleid. Hoewel Noorwegen in deze periode een aanzienlijke economische groei doormaakte, vooral in de scheepvaart en handel, werd het steeds duidelijker dat de dominantie van Zweden in buitenlandse zaken een bron van frustratie was. De wens van Noorwegen voor een eigen consulaire dienst om zijn groeiende internationale handelsbelangen te beheren, los van de Zweedse controle, werd een belangrijk twistpunt.
In 1844 voerde koning Oscar I hervormingen door om enkele Noorse zorgen weg te nemen. Hij stelde een nieuwe, aparte vlag in voor Noorwegen en Zweden, waarmee hij hun gelijkheid erkende. Hij veranderde ook de koninklijke titel van "Koning van Zweden en Noorwegen" in "Koning van Noorwegen en Zweden", waarmee hij het belang van Noorwegen in de unie erkende. Deze symbolische gebaren konden de onderliggende politieke meningsverschillen tussen de twee naties echter niet oplossen.
Deze periode zag ook de opkomst van het Scandinavisme, een beweging die de eenheid tussen de Scandinavische landen bevorderde, vooral tijdens de Eerste Sleeswijkoorlog (1848-1851). Terwijl het Scandinaviisme enige goodwill genereerde, bleven de Noorse frustraties over de vakbond toenemen.
Toenemend conflict en de consulaire kwestie (1860-1905)
Tegen de jaren zestig van de negentiende eeuw was het politieke klimaat in Noorwegen dramatisch veranderd, met een groeiende vraag naar meer autonomie en een aparte Noorse consulaire dienst. De Noorse economie raakte steeds meer verbonden met de internationale handel, vooral met Groot-Brittannië , en veel Noren waren van mening dat Zweedse diplomaten de Noorse belangen niet voldoende vertegenwoordigden.
Ook de kwestie van de onderkoning (statthouder) werd een brandpunt. De onderkoning vertegenwoordigde de Zweedse koning in Noorwegen, en zijn positie werd door veel Noren gezien als een symbool van de Zweedse dominantie. Het kantoor stond vanaf 1829 vaak leeg, en werd uiteindelijk in 1873 afgeschaft. Het besluit van koning Karel XV om de onderkoning af te zetten, kalmeerde enkele Noorse eisen, maar diepere kwesties bleven onopgelost.
De politieke hervormingen in Noorwegen gingen door met de goedkeuring van het parlementarisme in 1884, waardoor Noorwegen een van de eerste landen in Europa was die een parlementair systeem oprichtte waarin de regering verantwoording aflegde aan de Storting in plaats van aan de monarch. Dit markeerde een aanzienlijke machtsverschuiving, weg van de Zweedse kroon naar de Noorse politieke autonomie.
Tegelijkertijd veranderden de arbeidersbeweging en de opkomst van vakbonden het politieke landschap in Noorwegen. De Noorse Confederatie van Vakbonden (LO) werd in 1899 opgericht, waardoor een meer georganiseerde beroepsbevolking ontstond die aandrong op sociale en politieke hervormingen, die aansluit bij het bredere nationalistische streven naar onafhankelijkheid.
Laatste jaren en ontbinding van de Unie (1905)
De consulaire kwestie werd het laatste breekpunt in de vakbond. De Noorse vraag naar een eigen consulaire dienst, onafhankelijk van Zweedse controle, nam in het begin van de 20e eeuw toe. Zweedse regeringen verzetten zich hiertegen, uit angst dat dit de unie zou verzwakken. In 1905 keurde de Storting een wet goed tot oprichting van een aparte consulaire dienst, maar koning Oscar II sprak daar zijn veto over uit. De Noorse regering trad uit protest af, en toen de koning weigerde hun ontslag te aanvaarden, nam het Noorse Storting het heft in eigen handen.
Op 7 juni 1905 verklaarde de Storting eenzijdig de ontbinding van de unie met Zweden, daarbij verwijzend naar het onvermogen van de koning om een regering te benoemen als een constitutionele crisis. Een in augustus gehouden volksraadpleging steunde de onafhankelijkheid overweldigend, met 368.208 stemmen vóór en slechts 184 tegen.
Er volgden onderhandelingen met Zweden, en hoewel de spanningen hoog waren en er angst bestond voor een militair conflict, had de diplomatie de overhand. De Karlstad-onderhandelingen in september 1905 leidden ertoe dat Zweden op 26 oktober 1905 formeel de onafhankelijkheid van Noorwegen erkende.
Noorwegen hield vervolgens opnieuw een volksraadpleging, dit keer om te beslissen of het een republiek of een monarchie zou worden. Het volk stemde voor behoud van de monarchie, en op 18 november 1905 aanvaardde Prins Carl van Denemarken de Noorse troon als koning Haakon VII, wat het begin markeerde van het moderne Noorwegen als een onafhankelijke constitutionele monarchie.