Het Britse rijk werd ernstig verzwakt door de oorlog. In het Midden-Oosten had de oorlog Groot-Brittannië bewust gemaakt van zijn afhankelijkheid van Arabische olie. Britse bedrijven controleerden de Iraakse olie en Groot-Brittannië regeerde over Koeweit, Bahrein en de Emiraten. Kort na VE Day won de Labour Party de algemene verkiezingen in Groot-Brittannië. Hoewel Labour-conferenties jarenlang hadden opgeroepen tot de oprichting van een Joodse staat in Palestina, besloot de Labour-regering nu het beleid van het Witboek uit 1939 te handhaven. [171]
Illegale migratie (Aliyah Bet) werd de belangrijkste vorm van Joodse toegang tot Palestina. Door heel Europa smokkelde Bricha ("vlucht"), een organisatie van voormalige partizanen en gettostrijders, overlevenden van de Holocaust uit Oost-Europa naar havens aan de Middellandse Zee, waar kleine boten probeerden de Britse blokkade van Palestina te doorbreken. Ondertussen begonnen Joden uit Arabische landen over land Palestina binnen te trekken. Ondanks Britse pogingen om de immigratie te beteugelen, kwamen gedurende de veertien jaar van de Aliyah Bet ruim 110.000 Joden Palestina binnen. Tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog was de Joodse bevolking van Palestina toegenomen tot 33% van de totale bevolking. [172]
In een poging om onafhankelijk te worden, voerden de zionisten nu een guerrillaoorlog tegen de Britten. De belangrijkste ondergrondse Joodse militie, de Haganah, vormde een alliantie genaamd de Joodse Verzetsbeweging met de Etzel en Stern Gang om de Britten te bestrijden. In juni 1946 lanceerden de Britten, na gevallen van Joodse sabotage, zoals in de Nacht van de Bruggen, Operatie Agatha, waarbij 2.700 Joden werden gearresteerd, waaronder de leiding van het Joods Agentschap, wiens hoofdkwartier werd overvallen. De gearresteerden werden zonder vorm van proces vastgehouden.
Op 4 juli 1946 leidde een massale pogrom in Polen ertoe dat een golf overlevenden van de Holocaust Europa ontvluchtte naar Palestina. Drie weken later bombardeerde Irgun het Britse militaire hoofdkwartier van het King David Hotel in Jeruzalem, waarbij 91 mensen omkwamen. In de dagen na het bombardement werd Tel Aviv onder een avondklok geplaatst en werden ruim 120.000 Joden, bijna 20% van de Joodse bevolking van Palestina, door de politie ondervraagd. De alliantie tussen Haganah en Etzel werd ontbonden na de bomaanslagen op koning David. Tussen 1945 en 1948 verlieten 100.000 à 120.000 Joden Polen. Hun vertrek werd grotendeels georganiseerd door zionistische activisten in Polen onder de paraplu van de semi-clandestiene organisatie Berihah ("Vlucht"). [173]