Video
De Eerste Joods-Romeinse Oorlog (66–74 n.Chr.) markeerde een aanzienlijk conflict tussen de Judese Joden en het Romeinse Rijk. De spanningen, aangewakkerd door het onderdrukkende Romeinse bewind, belastinggeschillen en religieuze botsingen, laaiden op in 66 GT tijdens het bewind van keizer Nero. De diefstal van geld uit de Tweede Tempel van Jeruzalem en de arrestaties van Joodse leiders door de Romeinse gouverneur Gessius Florus leidden tot een opstand. Joodse rebellen veroverden het Romeinse garnizoen van Jeruzalem en verdreven pro-Romeinse figuren, waaronder koning Herodes Agrippa II.
De Romeinse reactie, geleid door gouverneur van Syrië Cestius Gallus, kende aanvankelijk successen zoals de verovering van Jaffa, maar leed een grote nederlaag in de Slag bij Beth Horon, waar de Joodse rebellen de Romeinen zware verliezen toebrachten. In Jeruzalem werd een voorlopige regering opgericht, met opmerkelijke leiders, waaronder Ananus ben Ananus en Josephus.
De Romeinse keizer Nero gaf generaal Vespasianus de opdracht de opstand neer te slaan. Vespasianus lanceerde samen met zijn zoon Titus en de strijdkrachten van koning Agrippa II in 67 een campagne in Galilea, waarbij hij belangrijke Joodse bolwerken veroverde. Het conflict in Jeruzalem escaleerde als gevolg van interne conflicten tussen Joodse facties.
In 69 werd Vespasianus keizer, waardoor Titus Jeruzalem moest belegeren, dat in 70 CE viel na een brute belegering van zeven maanden, gekenmerkt door onderlinge strijd van Zeloten en ernstige voedseltekorten. De Romeinen verwoestten de Tempel en een groot deel van Jeruzalem, waardoor de Joodse gemeenschap in wanorde achterbleef.
De oorlog eindigde met Romeinse overwinningen op de resterende Joodse bolwerken, waaronder Masada (72-74 n.Chr.). Het conflict had een verwoestend effect op de Joodse bevolking, waarbij velen werden gedood, ontheemd of tot slaaf gemaakt, en leidde tot de vernietiging van de Tempel en aanzienlijke politieke en religieuze onrust.