Het begin van de jaren negentig was in Georgië een periode van intense politieke onrust en etnische conflicten, die het post-Sovjet-traject van het land aanzienlijk vorm gaven. Eduard Shevardnadze, een voormalig minister van Buitenlandse Zaken van de Sovjet-Unie, keerde in maart 1992 terug naar Georgië om de Staatsraad te leiden, en fungeerde feitelijk als president te midden van aanhoudende crises.
Een van de ernstigste uitdagingen was het separatistische conflict in Abchazië. In augustus 1992 trokken Georgische regeringstroepen en paramilitairen de autonome republiek binnen om separatistische activiteiten te onderdrukken. Het conflict escaleerde en leidde in september 1993 tot een catastrofale nederlaag voor de Georgische strijdkrachten. De Abchaziërs, gesteund door paramilitairen uit de Noord-Kaukasus en naar verluidt door Russische militaire elementen, verdreven de gehele etnisch Georgische bevolking van de regio, wat resulteerde in ongeveer 14.000 doden en de ontheemding van ongeveer 300.000 mensen. mensen.
Tegelijkertijd laaide het etnisch geweld op in Zuid-Ossetië, waarbij enkele honderden slachtoffers vielen en 100.000 vluchtelingen ontstonden die naar het Russische Noord-Ossetië vluchtten. Ondertussen kwam de autonome republiek Ajaria in het zuidwestelijke deel van Georgië onder de autoritaire controle van Aslan Abashidze, die de regio stevig in zijn greep hield en minimale invloed van de centrale regering in Tbilisi toestond.
In een dramatische gang van zaken keerde de afgezette president Zviad Gamsakhurdia in september 1993 uit ballingschap terug om een opstand tegen de regering van Sjevardnadze te leiden. Voortbouwend op de wanorde binnen het Georgische militaire post-Abchazië namen zijn troepen snel de controle over een groot deel van West-Georgië over. Deze ontwikkeling leidde tot interventie van Russische strijdkrachten, die de Georgische regering hielpen bij het onderdrukken van de opstand. De opstand van Gamsakhurdia stortte eind 1993 in en hij stierf onder mysterieuze omstandigheden op 31 december 1993.
In de nasleep stemde de regering van Sjevardnadze ermee in zich aan te sluiten bij het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS) in ruil voor militaire en politieke steun, een besluit dat zeer controversieel was en indicatief voor de complexe geopolitieke dynamiek in de regio. Tijdens de ambtsperiode van Sjevardnadze kreeg Georgië ook te maken met beschuldigingen van corruptie, die zijn regering ontsierde en de economische vooruitgang belemmerde.
De geopolitieke situatie werd verder gecompliceerd door de Tsjetsjeense oorlog, waarbij Rusland Georgië ervan beschuldigde onderdak te bieden aan Tsjetsjeense guerrillastrijders. Sjevardnadze's pro-westerse oriëntatie, inclusief zijn nauwe banden met de Verenigde Staten en strategische stappen zoals het Baku-Tbilisi-Ceyhan-pijpleidingproject, verergerden de spanningen met Rusland. Deze pijpleiding, die tot doel had Kaspische olie naar de Middellandse Zee te transporteren, was een belangrijk onderdeel van het buitenlandse beleid en de economische strategie van Georgië, sloot aan bij de westerse belangen en verminderde de afhankelijkheid van Russische routes.
In 2003 bereikte de publieke ontevredenheid over het bewind van Sjevardnadze een hoogtepunt tijdens de parlementsverkiezingen, die algemeen als vervalst werden beschouwd. Er volgden massale demonstraties, die leidden tot het aftreden van Sjevardnadze op 23 november 2003, in wat bekend werd als de Rozenrevolutie. Dit markeerde een belangrijk keerpunt, dat de weg vrijmaakte voor een nieuw tijdperk in de Georgische politiek, gekenmerkt door een drang naar democratische hervormingen en verdere integratie met westerse instellingen.