
Keizer Jing van Han was de zesde keizer van de Chinese Han-dynastie van 157 tot 141 vGT. Tijdens zijn regering werd de macht van de feodale koningen/prinsen beperkt, wat resulteerde in de opstand van de zeven staten in 154 vGT. Keizer Jing slaagde erin de opstand neer te slaan en prinsen werd daarna het recht ontzegd om ministers voor hun leengoederen te benoemen. Deze stap hielp de centrale macht te consolideren, wat de weg vrijmaakte voor de lange regering van zijn zoon, keizer Wu van Han.
Keizer Jing had een gecompliceerde persoonlijkheid. Hij zette het beleid van zijn vader, keizer Wen, van algemene niet-inmenging in het volk voort, verlaagde de belastingen en andere lasten en promootte de spaarzaamheid van de overheid. Hij zette het beleid van zijn vader om het aantal strafrechtelijke straffen te verminderen voort en versterkte het. Zijn lichte bestuur over het volk was te danken aan de taoïstische invloeden van zijn moeder, keizerin Dou. Hij werd bekritiseerd vanwege zijn algemene ondankbaarheid jegens anderen, waaronder de harde behandeling van Zhou Yafu, de generaal wiens capaciteiten zijn overwinning in de opstand van de Zeven Staten mogelijk maakten, en zijn vrouw keizerin Bo.